Fan-girl gen

Met mijn dochter heb ik een mooi gesprek over de liefde. ‘Wat jij met pappa hebt is niet heel gewoon, mam,’ zegt ze. Ze noemt, wat ik volgens haar heb, ‘het fan-girl gen’. ‘Want hij is wel een soort van idool voor jou toch?’

We hebben al vaker gesproken over mijn fan zijn van The New Seekers, een popgroep uit de jaren 70 van de vorige eeuw waarvan ik tot op heden de Facebook pagina’s volg. Twee leden van de band waren voor mij absolute idolen. En nu maakt zij die vergelijking.

Wanneer ik een lied hoor van The Bee Gees (ook een jaren 70 band) met de titel You don’t know what it’s like (to love somebody the way I love you), moet ik er opeens weer aan denken. Ik vond het altijd een beetje sneu of triest voor degene die in dit lied werd toegezongen. Alsof zij in gebreke bleef door dit niet te weten, maar misschien had degene die het zong wel dat gen. In zijn geval het fan-boy gen…en zij niet.

Er zijn in de liefde voor mij onbegrijpelijke stellingen. Ik heb meerdere keren gelezen en gehoord dat monogamie onnatuurlijk zou zijn. Dat je nooit bij één persoon alles kunt krijgen want je nodig hebt, dat begrijp ik wel. Daarvoor heb ik familie, vrienden en kennissen om die behoeftes te vervullen. Maar het is voor mij volkomen natuurlijk dat ik monogaam ben. Dat er maar één persoon is waarmee ik de romantische en fysieke liefde wil beleven. Maar misschien heeft een niet monogaam persoon wel een gen dat ik niet heb. Ik denk dat dat kan.

Voor mij verklaart het hebben van een fan-girl gen ook de liefde die ik heb voor mijn (klein)kinderen en mijn familie. Ik kan, tot frustratie van sommigen, opscheppen over mijn kinderen. Over hoe trots ik op ze ben. Maar ik heb ook de beste familie die een mens kan hebben. Ik wil graag dat het goed met ze gaat, dat ze zich goed voelen. En ik weet dat ik er veel voor over heb om daar zoveel als ik kan aan bij te dragen.

Ik denk dat ik het gen erfde van mijn vader. Hij was verknocht aan mijn moeder en zat het liefst altijd zo dicht mogelijk bij haar…en zij vond het goed.