Er was eens een klein landje met best veel inwoners. Het is een fijn land om in te wonen…tenminste…voor de meeste mensen. Het is vooral een fijn land voor mensen die gezond zijn en genoeg geld hebben om rond te komen. Mensen met een eigen huis, een vaste baan en intelligente, gezonde kinderen die naar gewone scholen kunnen gaan.
In de afgelopen jaren is het iets minder fijn geworden om in het land te wonen. De taal in de politiek, de omgeving die een voorbeeldfunctie heeft en een grote invloed op de inwoners van het land, is verhard. Belangrijke diensten in het land, zoals de ambulance en politie, worden door mensen belaagd terwijl ze gewoon hun werk doen. Werk waarbij ze vaak juist mensen moeten redden. Hoe onvoorstelbaar ook, ze worden daarin soms belemmerd door omstanders.
Een groot probleem in het land is de dakloosheid in grote steden. Door armoede, arbeidsmigratie en uitgeprocedeerde asielzoekers is het in één van de grote steden een megaprobleem geworden. Gelukkig is er dan een kerk met een straatarts die veel van deze mensen opvangt wanneer zij medische hulp nodig hebben of dringend een dak boven hun hoofd. Met hulp van anderen zorgen de kerk en de arts ervoor dat de ergste nood wordt geledigd. Maar het blijft ook veel ‘dweilen met de kraan open’.
Toen gebeurde er een wonder. Door nieuwe verkiezingen kwam er een nieuw kabinet. Deze werd geleid door twee uiterst fatsoenlijke heren. Het was een beetje lastig dat door één van de partijen (de derde partij) een poot zo werd stijf gehouden dat niet het gewenste stabiele meerderheidskabinet er kon komen. Maar de partijen die niet mochten meeregeren gebruikten hun verstand en hadden (net als de twee heren) het landsbelang voorop. Zij handelden in het belang van het volk.
Door het fatsoen van de twee heren werd de toon in de politiek een fatsoenlijke. Er werd gediscussieerd en gedebatteerd zonder geschreeuw en er werd niet ‘met modder gegooid’. De oppositiepartijen waren kritisch op de coalitiepartijen maar ze voerden geen oppositie alleen maar om oppositie te voeren. Ze dachten mee over wat goed was voor het land en hielpen hiermee de regering en het land vooruit. Ze lieten met elkaar zien dat het WEL kon.
De regels werden veranderd. In plaats van toeslagen kwam er voor iedereen een basisinkomen. Geen toeslagen is geen controle meer op naleving. Niemand kon daarmee meer in de fout gaan. Er werden huizen gebouwd maar er werden ook gebouwen getransformeerd tot woonruimte. Lege panden waren voortaan uitgesloten. Binnen een door de regering te bepalen tijd was er besloten wat er met een pand moest gebeuren. Zorg, recht en onderwijs werd weer verzorgd door het rijk in plaats van concurrerende aanbestedingen. Niet het geld was meer het belangrijkste maar de mensen.
En eindelijk, eindelijk kwam er een oudercursus voor alle aanstaande ouders. Gratis voor iedereen. Eindelijk werd het gat gedicht tussen de verloskundige en het consultatiebureau. Eindelijk werd de relatie van aanstaande ouders ondersteund bij de enorme impact die de geboorte van een gezin erop heeft. Eindelijk werden de a.s. vaders er volledig bij betrokken.
Het duurde even maar toen had het kleine landje een andere maatschappij. Er werd niet alleen gepraat over veranderingen die zouden moeten gebeuren. Het werd gedaan. De mensen kwamen sterker in hun schoenen te staan. De gezinnen konden zich beter redden. Er werd voor hen gezorgd en ze zorgden voor elkaar. En er kwam rust, eindelijk rust.