Paniek, of was het ‘pavor nocturnus’?

Je bent een paar dagen bij ons te logeren. Overdag hebben we samen de grootste lol. Je kunt al heerlijk op een kleed zitten spelen. In onze speelgoedmand vind je allerhande popjes, boekjes en autootjes waarmee je even zoet bent. Oma zit bij jou op het kleed, want dat heb je het allerliefst.
Met opa heb je buiten gefietst, in het fietsstoeltje voorop de fiets heb je opa van alles verteld in je grappige babytaal. Opa heeft jou ook alles gewezen en benoemd, de huizen, de bomen, de bloemen, de vogels en alle auto’s die jullie voorbijreden. Je hebt heel erg genoten, zei opa, je houdt heel erg van ‘buiten’.
Nu is het al lang avond. Oma is een beetje ongerust want je wordt voor de tweede keer vanavond onrustig. Een paar uur geleden heb ik je uit je bedje gehaald omdat je wel heel hard ging huilen. Ik probeerde je te sussen, klopte zachtjes op je ruggetje maar je bleef maar huilen en het leek net of je je tegen mij afzette. Toen heb ik je maar weer in je bedje gelegd. Je huilde nog even heel hard maar werd toen gelukkig toch weer stil.
Oh nee, je begint weer harder te huilen. “Stil maar, jongetje, stil maar,” Je begint ook wild te woelen maar het is net of je nog slaapt. Ik pak je er toch maar even uit. Je spartelt onrustig in mijn armen. “Stil maar ventje, wat is er toch?” Ik loop met je op en neer, strijk over je ruggetje en probeer je een beetje te sussen. Maar je huilt alleen maar harder en het huilen gaat zelfs over in gekrijs. We worden een beetje wanhopig: “Moeten we de dokter niet bellen?” “Het is bijna nacht, kan dat dan wel?” “Ja, dan moeten we de dienstdoende arts maar bellen, dit is toch niet normaal?” Op mijn arm zit je zo te vechten en je van me af te zetten dat ik je maar weer in bed leg terwijl opa de dokter belt. Je lijkt een beetje rustiger te worden maar snikt nog hevig na. Ik hoor opa met de dokter bellen als je, op dat heftige snikken na, toch weer in slaap lijkt te vallen. Je ligt in een vreemde houding, je hoofdje achterover, op je zij, maar je valt echt weer in slaap. Of eigenlijk, ben je wel wakker geweest? Het was alsof je krijste … in je slaap. Ik durf je niet te verleggen, wij gaan ook maar slapen, als het lukt.
Wij hebben haast niet geslapen maar jij bent vanmorgen wakker geworden in een opperbeste stemming. Je hebt gegeten en gespeeld, alsof er helemaal niets aan de hand is, en zo zie je er ook uit. Ik breng je toch maar naar je pappa. Ik zal zelf pas weer rustig zijn als je veilig bij pappa en mamma thuis bent.
Later hoor ik van mamma dat je vaker zulke aanvallen hebt en achteraf denk ik dat je vast en zeker last hebt gehad van ‘pavor nocturnus’ oftewel slaappaniek aanvallen. Als we dat toen hadden geweten dan hadden we beter kunnen handelen en was je misschien sneller uit een aanval gekomen, of hadden we het zelfs kunnen voorkomen. Gelukkig weet ik dat jij er geen herinneringen aan hebt maar oh, wat vond ik het naar.