Vanmiddag ging ik even uit school om een kaartje te kopen voor kleine, bijna jarige Famke. Ik liep richting winkelcentrum Van Lenneplaan en toen ik over de ‘brug over de vijver’ liep realiseerde ik me hoe vaak ik daar gelopen had en hoe lang ik er niet was geweest.
Toen Jennifer (je kleine dochtertje die slechts vier jaar is geworden) was overleden, heb ik een van haar taakjes overgenomen. Elke vrijdagmiddag fietste ik naar mammie om vandaaruit samen met jou de boodschappen voor pappie en mammie en jullie te doen. Toen pappie en oom Toto de lotto deden gingen we dan naar de Primera (heet het wel zo?) om daar, ja wat eigenlijk, nieuwe biljetten te kopen, een enkele keer een klein prijsje in ontvangst te nemen? Jij deed altijd een soort abacadabra waar ik nooit iets van begreep.
We hebben dit samengaan op vrijdagmiddag heel lang gedaan. Jennifer overleed in 2001 en ook met Davy heb ik het nog lang volgehouden. Tot hij anderhalf of twee was en elke week ziek nadat hij bij ons was geweest omdat het voor hem te zwaar was. Met slecht weer achterop mijn fiets, dan in de winkelkar, dan weer achterop mijn fiets (nog steeds slecht weer), wij lopen naar pappie en mammie die inmiddels een stuk verder van de winkel woonden. Ik wist hoe fijn je het vond als ik met Davy kwam, maar toen ik moest kiezen tussen hem en jou koos ik toch voor mijn kleine Davy, met pijn in mijn hart om jou.
Je zei het nog vaak tegen me Riët, hoe je dat soms ‘toch wel’ miste, en je schreef het ook in ons boekje toen we hier iets samen vierden met familie. Jij was een van de weinigen die altijd spontaan in mijn boekje schreef. Je kwam altijd en je kwam graag. Met Pieter, als we wat te vieren hadden. En toen ik een keer ziek op bed lag kwam je, met een bakje huzarensalade van mammie.
Toen jij ziek op bed lag kwam ik ook, alleen was de aard van jouw ziekte heel anders. In het begin nam ik ook dingen mee om te eten, voor ons en voor Pieter. Toen zeiden jullie een keer: ‘Nee, hoeft niet,’ en op het laatst nam ik niets meer mee. Ik kwam elke week bij je zitten en we dronken koffie. Jij vertelde me dat onze tekenleraar de broer was van Rutger Kopland (toen deze dichter was overleden), en ik zei: ‘Oh ja, Hoofdakker, Kopland,’ En je liet me je roze gedichten map zien toen ik voor jou een gedichtenboekje had gemaakt. We spraken over Loes, onze juf Duits waar wij, samen met Remco zo dol op waren. We spraken over boeken, die jij of ik hadden gelezen. We spraken nog best wel veel tot jij steeds meer pijn kreeg.
We spraken nooit over jou, hoe jij je voelde, of hoe ik me voelde. Hoe het verder zou gaan, want ik durfde dat niet. Ik kon ook niet geloven dat het echt zo zou aflopen, zelfs niet op de laatste dag dat ik je zag. Toen lag je stilletjes in bed, met je ogen dicht. Je handen onrustig bewegend. Met mijn hoofd dicht bij de jouwe zei ik dat we tien dagen weggingen en dat ik direct weer naar je terug zou komen als we weer thuis waren. Jij glimlachte heel even, maar hield je ogen dicht.
Na al die tijd was de winkel nog dezelfde en toch anders nu jij niet bij de kassa stond je lotto ding voor pappie te doen. Ik heb er de hele dag aan gedacht maar nu realiseer ik me pas dat ik je daar meer dan ooit heb gevoeld.
Lief zusje, na al die tijd, wat fijn dat je daar bij mij was en alleen daarom, om jou zal ik juist naar die winkel gaan voor een blaadje, of een kaartje of een klein cadeautje voor op je graf. Groet onze pappie en mammie en kleine Jennifer. Het blijft onze troost dat jullie daar nu samen zijn.
Heel veel liefs, van je zus.