Jongetjes

Vanonder de koffietafel klinkt gebonk en ander geluid. Een klein jongetje kijkt gespannen toe. Dan klinkt er een opdracht: ‘Zwarte sleutel,’ en hij gaat op zoek. Wanneer hij met ‘iets’ terugkomt klinkt bars: ‘Ik stuur je terug, dit is niet goed,’ In de achterkamer waar ik achter een bakje met kleurtjes zit te schrijven rommelt hij op zoek naar ‘iets zwarts’. Nee, een zwarte stift heb ik niet, wel een zwart potlood,’. Hij neemt het mee en het is goed. De ‘monteur’ onder de ‘auto’ doet er iets onduidelijks mee en de auto is gemaakt. Wanneer ik om het hoekje kijk zie ik zijn broer soepel onder de tafel uitschuiven alsof hij daadwerkelijk op een karretje met wieltjes onder een auto, waaraan hij net heeft gewerkt als monteur, uitrijdt. De hele dag zullen ze, om de beurt, onder de tafel schuiven om iets aan de ‘auto’ te doen.

‘Groot,’ zei Noah, toen hij onze kamer binnenkwam en ik realiseer me dat ze de afgelopen paar keer in ons tiny house aan het meer op bezoek waren en dat de laatste keer hier, in de stad, voor hem lang geleden is. Zoals ‘lang’ kan zijn, wanneer je nog maar bijna 4 bent.

Ze zijn verbazend snel weer ‘thuis’ en missen blijkbaar hun ouders niet. Dat ze nu bijna 4 en net 7 zijn kan ik goed merken aan het feit dat ze samen spelen, bijna zonder dat ze ons nodig hebben. Ze stoeien graag, gooien onze losse kussens naar elkaar en rennen heen en weer over de bank en eraf. Zitten elkaar achterna om met een kussen te slaan. Tussendoor spelen ze met lego en de kleine autootjes die niet perse over het autokleed rijden. Ik hoor mezelf roepen: ‘Pas op, kijk uit,’ en ‘ik ben bang dat jullie je zeer doen,’ terwijl ik achter aan de tafel zit te schrijven en orde probeer te scheppen in wat paparassen.

Opeens hoor ik een gil en wanneer ik opzij kijk zie ik Noah, hoofd naar beneden, over de zijkant van de bank storten. Hij vangt zich met zijn handen op en zit met een soort salto opeens op zijn billen. Hij kijkt mij verwilderd aan als ik kom aanstormen en zegt: ‘Niks aan de hand, gaat goed (hoor ik daar zijn moeder?),’ en tot mijn verbazing begint hij de lego (waar hij middenin is gestort) in een van de bakken te gooien.

Ik heradem wanneer ik inderdaad zie dat er niks aan de hand is. Achter mij herademt ook Indi die ongetwijfeld achter zijn broertje aanzat buiten mijn gezichtsveld. Jongetjes zijn nou een keer jongetjes. Ze zijn nog nooit minder gaan rennen en stoeien omdat ik riep: ‘Pas op, kijk uit,’ en ik troost me er altijd mee dat ze dit soort dingen dagelijks doen zonder dat ik het weet.

Wanneer zij net liggen te slapen belt de oudste neef of hij ‘als verrassing’ ook mag komen slapen en ik weet dat dat morgen een enorm feest zal geven wanneer de jonkies dat ontdekken.