1963 Ik ben vier en mijn broer is zes. Hij heeft bij het steppen (ik voorop zittend, hij staand steppend) per ongeluk op mijn rokje gestaan waardoor er een scheur in is gekomen. Ik maak me een beetje bezorgd om mijn moeder. Omdat ze zou mopperen? Of omdat ze al zoveel werk heeft met al haar kinderen. 1964 Ik ben vijf en loop naar huis, al in onze straat. Een buurmeisje (zes of zeven) vraagt of ik meega achterop haar fietsje. Ze slingert een beetje en opeens lig ik op de grond met mijn enkel kapot. Er gaapt een groot gat waar veel bloed uitstroomt. Een buurmeisje komt met een deken en mijn vader wordt geroepen. In zijn armen op weg naar de in de haast gebelde taxi roep ik: ‘Doe er maar een pleister op, ik wil er een pleister op!’ 1966 Ik ben zeven en mag één van de zeven dwergen spelen in ‘Sneeuwwitje’. Van het schooloptreden weet ik niets meer maar ik weet nog precies welke zus mij kwam ophalen nadat we voor de lieve oude mensen in het Menno Lutterhuis (het laatste huis waar onze ouders hebben gewoond) hebben opgetreden. 1968 Ik ben negen en ik val, samen met mijn nichtje, van een pony. Ik breek mijn arm net onder de elle boog en mijn pols. In de drie weken (!) dat ik in het ziekenhuis lig komt mijn hele familie op bezoek.
1969 Ik ben tien. Mijn broer is naar de groenteboer gegaan om aardappels te halen. Ik sta voor het raam naar hem uit te kijken. Ik ben blij wanneer ik hem in het donker ontwaar, zijn pet met de oorkleppen op en achter zich aan de slee trekkend met de zak met aardappels erop. 1971 Ik ben twaalf. We zijn op schoolreisje. Ik zit met een vriendinnetje in de speeltuin wanneer Robbie voorbij komt lopen. We roepen hem plagend iets toe, wetend dat hij daarvan in de war zal raken. Pas dan zien we dat de meester achter hem loopt. Hij kijkt ons verwijtend aan en zegt: ‘Niet doen, dat is niet leuk,’
1972 Ik ben 13. Als enige twee brugpiepers (heette dat toen al zo?) mogen mijn vriendinnetje en ik meedoen met een jongensband uit de tweede klas. We zingen van de Beatles ‘All my lovin’’ en ‘Octopus Garden’ (hier is mijn liefde voor het podium ontstaan). 1976 Ik ben 16. Het is Valentijnsdag en ik sta te dansen met de jongen op wie ik al maanden smoorverliefd ben. Ik ben in de zevende hemel, terwijl ik weet van het meisje dat daags daarna van hem ‘de bons’ krijgt. 1978 Ik ben 19 en krijg op mijn beurt van hem ‘de bons’. Ik weet dan al van zijn ontrouw (ook in onze relatie) en blijf toch nog lang van hem houden. Ik ga alleen wonen in het huis dat ik niet meer af durfde te zeggen (daardoor ging ik op mijn negentiende uit huis) en waarvan hij nooit heeft gezegd met mij te gaan wonen.
1981 Ik ben 22 en trouw met de man met wie ik meer dan drie jaar samen ben geweest, terwijl mijn hart hing aan die ander. 1982 Ik ben net 23 geworden en kijk in de ogen van de (jonge)man, voor wie ik niet alleen het huwelijk liet stranden, maar die voor altijd mijn leven veranderde.