Wacht niet te lang met opvoeden.

Een kind wordt niet blanco geboren. De uitzonderingen daargelaten hebben kinderen karaktertrekken van hun beide ouders. En dat is fijn want dat geeft herkenning en ook verbinding.
Na de geboorte kan het kind nog bijna niets. Hij ademt en zijn hartje tikt, en poepen en plassen kan hij vanzelf. Drinken is het eerste dat hij leert. Dat gaat nog bijna vanzelf. Vanwege de zuigreflex zal hij drinken wanneer hem de borst of de fles wordt geboden en zijn maagje vertelt hem wanneer het daar tijd voor is. Wanneer die tijd daar is zal hij huilen om dat aan te geven.
Het is handig een soort routine te hebben vanaf het begin dat de baby er is. Een gezonde baby van ten minste zes pond kan twee en een half tot drie uur wachten op de volgende voeding. Hij zal 25 tot 40 minuten doen over de fles of de borst. Daarna is er tijd voor verschonen, je baby één keer per dag in bad doen en hem aan- of omkleden en natuurlijk even knuffelen. Tot de volgende voeding mag hij dan slapen en dat zal de ene keer wat langer zijn dan de andere. Vooraf zal hij meestal even wat huilen of jengelen. Wanneer je zijn ‘slaapsignalen’ kunt lezen en hem op tijd naar zijn bedje brengt zal hij het snelst in slaap vallen. Als je hem één slaapuurtje (of anderhalf) meeneemt in de kinderwagen kom je er zelf ook elke dag even uit. Gaandeweg zal de baby overdag meer wakker zijn en ’s nachts steeds langer slapen.
Dit is het prilste begin van opvoeden. Je doet dat voor hem en ook voor jezelf. De drie R’en rust, reinheid en regelmaat zitten hierin verwerkt en dat geeft vertrouwen en veiligheid. Voor je baby en voor jou.
Kinderen zijn jonge onderzoekers. In hun kinderstoel gezeten zullen ze reiken naar waar ze bij kunnen, gooien met wat ze voor zich hebben en vanwege hun onhandigheid omgooien wat gemakkelijk kan. Niet omdat ze dat persé willen maar gewoon omdat het gebeurt. Ze kunnen dan nog niet alles begrijpen maar door herhaaldelijk ingrijpen (liefst steeds op dezelfde manier) zullen ze op enig moment weten wat wel en wat niet goed is om te doen. Gebruik daarbij niet teveel woorden en liever niet op vermanende toon. Hij weet eerst nog niet dat hij iets doet wat niet mag en hij leert dat doordat jij hem daarin corrigeert.
Praat veel met je kind op de manier zoals je graag wilt dat hij dat gaat doen. Vraag hem dingen, zodat hij leert vragen maar laat hem ook weten dat hij soms dingen gewoon moet doen. Dat doe je voor hem en dat doe je voor jou.