We hebben elf jaar op onze oudste kleinkinderen gepast. Jarenlang kwamen ze elke week bij ons. En toen de omstandigheden waren veranderd, wij bij hen. We hadden, met elkaar, de nodige hobbels op de weg die zij aflegden van baby, tot aan de tieners die ze nu zijn.
Van jongs af aan konden ze goed met elkaar spelen, soms ieder met hun eigen speelgoed maar altijd communicerend…met elkaar. Ze begrepen elkaar uitstekend en vroegen mij, af en toe, een rol te vervullen in hun spel.
Ze waren zes en acht toen hun ouders uit elkaar gingen en hun leven zich begon af te spelen, in twee huizen. Dat is een moeilijke overgang geweest, voor iedereen, maar dankzij de goede wil van alle betrokkenen hebben ze hier een goede modus in gevonden.
Wij, de grootouders, en zij, de kleinkinderen, zijn door alle jaren heen een vaste waarde voor elkaar geweest. En zelfs sinds we niet meer oppassen, gaan er weinig weken voorbij, dat wij niet een keer bij elkaar zijn. Ook nu we gedeeltelijk in het westen van het land wonen proberen we elkaar minimaal om de andere week, maar meestal elke week even te zien.
Misschien koester ik zo deze periode omdat het de opmaat is naar hun volwassen leven. En ik begrijp en accepteer dat opa en oma daarin niet een belangrijke rol zullen vervullen. Ooit lieten we onze kinderen gaan, en straks zal dat zo zijn, met onze kleinkinderen.
Wij hebben extra geluk omdat we een paar keer per jaar met hen, de grote kinderen en hun huisgenoten de katerbroertjes , mogen doorbrengen zonder dat hun ouders in de buurt zijn. Er is geen sprake meer van ‘oppassen’. Wel van begeleiden. Ze mogen van ons veel en ze doen precies wat we van ze vragen. Er is liefde en respect. Wederzijds.
Wat hou ik van deze kinderen.