Brieven, brieven, brieven

Sinds ik leerde schrijven heb ik het veel gedaan. Een dagboek bijhouden heb ik sinds mijn dertiende gedaan, toen een vriendinnetje en ik elkaar een eerste dagboekje gaven. Met gedichten schrijven ben ik ook op mijn dertiende begonnen en mijn allereerste brief zal ik al ver daarvoor geschreven hebben.

Mijn langste en trouwste briefcontact zal zijn met mijn nichtje bij wie ik een aantal zomers logeerde, totdat te grote heimwee naar het overvolle flatje van mijn ouders daar een einde aan maakte. Ze nam het mij gelukkig niet kwalijk en tot op de dag van vandaag delen wij elkaars leven, met pen geschreven op mooi papier.

In al mijn oude agenda’s zie ik regelmatig: brief geschreven aan die, kaarten gestuurd aan die, die en die. Toen ik op een vakantie een keer al mijn zussen had geschreven, kreeg ik vier dagen op rij van één van hen een brief. Zo leuk!

Sinds ik gedeeltelijk in Diemen ben gaan wonen bracht ik daarvan een aantal mensen op de hoogte en opeens was het idee geboren: ik ga elke dag iemand een brief sturen, als een soort 365 dagen project maar dan helemaal voor mezelf. Ik zou het niemand vertellen en het gewoon doen. Maar het is echt zo leuk, zo motiverend en stimulerend. Te leuk om niet te vertellen.

Bijna iedereen die ik sindsdien heb geschreven heb ik al eens eerder geschreven. Veel mensen antwoorden niet en daar kijk ik helemaal niet van op. Of ze bedanken via een app en zeggen: wat bijzonder, ik ga hem bewaren. En er zijn mensen die antwoorden in een lange app, mail of ander social medium. Die print ik uit omdat daar vaak een verhaal of een vraag in zit en die mensen antwoord ik een keer, net als de brieven die ik wel krijg.

Met bijna iedereen, die ik heb geschreven, heb ik eerder een contact gehad dat verder ging dan ‘goeiedag en goeieweg’, zoals wij wel eens zeggen. Soms weet ik dat ze alleen zijn komen te staan of iets anders ingrijpends hebben meegemaakt en van verreweg de meeste mensen die ik heb geschreven ken ik hun familie, kinderen en omstandigheden en met hen deel ik een deel van ons persoonlijke leven.

Ik heb elke dag weer zin in die brief schrijven, die envelop versieren met een half getekend bloemetje met bloemenstickertje of een ander mooi plaatje. En elk loopje naar de brievenbus is een feestje in de wetenschap dat de volgende dag iemand verrast een brief uit zijn bus zal halen.

NLP ‘zegt’ 4 knuffels per dag om gezond te blijven, 8 knuffels per dag om gelukkig te worden en 12 knuffels per dag om te groeien. Een brief is voor de ander een knuffel…en ook voor mij.

Goede doelen

Ik vraag me wel eens af of er iemand zal zijn die nooit een goed doel steunt. Ik bedoel niet persé structureel maar als we een keer een acceptgiro in onze brievenbus krijgen bijvoorbeeld, of een collectebus (bestaan die dingen nog?) onder onze neus.

Ik ben van huis uit gewend aan het geven aan goede doelen. Mijn moeder had er structureel een aantal en bovendien was er vroeger mevrouw Scheherazade van de Libelle die veel geld bij elkaar heeft ‘gepraat’ door middel van lezingen geven. ‘Haar’ goede doel was Lepra, omdat ze op haar vele reizen voor Libelle daar zo mee geconfronteerd werd.

Ik kies ze niet random, maar altijd met een reden. Voor de wereld en de natuur hebben we WNF en Natuurmonumenten, voor de kinderen Unicef en het Vergeten Kind. We hebben VVN vanwege de vele verkeersslachtoffers en we ondersteunen het Longfonds, de Hartstichting, KWF (kankerbestrijding) en het Diabetesfonds omdat we deze ziekten in onze familie hebben (gehad en hebben). Vanwege de vele vluchtelingen hebben we Stichting Vluchteling en vanwege het goede werk dat ze al zo lang doen steunen we ook al heel lang Het Nederlandse Rode Kruis.

We zijn niet rijk (van geld) en zullen dat ook nooit worden. En zelfs toen we veel minder hadden dan nu steunden we al wat doelen, maar niet structureel. De kansspelen met als ‘bijvangst’ (wat voor mij meer reden is om eraan mee te doen dan de kans iets te winnen) goede doelen steunen, zijn de Postcode Loterij en de Vriendenloterij en dat doen we precies met ieder één lot.

Toen ik vanmorgen, via de reclame, weer oproepen zag voor goede doelen dacht ik: ‘Stel je voor dat iedereen kon meedoen aan de Postcode Loterij. Dan wint iedereen, die die postcode heeft, bij een winnende postcode en steunt iedereen in één keer, een heleboel goede doelen. Het is niet voor iedereen haalbaar, dat begrijp ik. Maar misschien kan wel iedereen één goed doel steunen die echt bij hem of haar past. Alle dierenliefhebbers bijvoorbeeld een goed doel dat met dieren te maken heeft. Iedereen met een ziekte in de familie, een instantie die die ziekte kan helpen uitbannen of chronisch maken in plaats van levensbedreigend, of misschien (zoals in het geval van diabetes) verlichten. Wat je per maand betaalt varieert van minder dan €2,= tot €6,= en dat kunnen misschien veel mensen wel missen.

Misschien heb ik het al eens gezegd, we kunnen niet allemaal gaan helpen in andere landen, we zijn niet allemaal artsen of onderzoekers, maar we hebben misschien wel allemaal iets voor een ander te missen.

Als onderzoeker (van het leven) en idealist durf ik dit allemaal op te schrijven omdat het bij mij altijd goed is. Of je hier iets mee wilt…of niet… is helemaal aan jou. En met mij? Even goede vrienden.

Angst of vertrouwen

In Eckhart Tolles ‘Een nieuwe aarde’ lees ik; ‘Je hebt angst, of je hebt vertrouwen, allebei kan niet,’. Eerst denk ik: ‘Nee, dat kan niet,’ want ik heb angst en vertrouwen. Hoe kan dat dan? Onlangs nog vroeg mijn dochter: ‘Maar, mamma, waar ben je dan bang voor,’ als reactie op het feit dat ik het naar vind als ik alleen thuis ben.

Ik ben volgens mij dan niet meer bang. Mijn realiteitszin is wat groter dan ‘vroeger’. Ik denk nu: ‘Er gebeurt niets wanneer we samen thuis zijn,’ of dat nou is met mijn liefste of onze kinderen, ‘dus waarom zou er wel iets gebeuren als ik alleen ben.’ En wanneer ik me buiten zou sluiten heb ik een groot probleem omdat ik zonder sleutel niet zomaar  in huis kan, dus een ander kan dat ook niet. Het is meer onrust wat ik dan voel…maar dat is geen angst.

Ik was heel bang voor de tandarts vroeger. In ons grote gezin werd niet altijd even goed gelet op de verzorging van ons gebit dus ik kreeg al vroeg te maken met ‘gaatjes’ en andere nare dingen in mijn mond (ik weet nog goed hoe ontstoken tandvlees voelt). Een barse tandarts beet mij een keer toe: ‘Als jij 14 bent loop jij met een kunstgebit,’. Ik was 8 en zat alleen met hem in die tandartsruimte. Heel naar. Als vroeger de tandartsafspraak gemaakt was kon ik vanaf dat moment, tot het eigenlijke bezoek, nergens anders meer aan denken. En de angst nam toe naarmate de dag dichterbij kwam.

Gelukkig kregen wij later een lieve tandarts, een dame die met liefde en zorg 33 jaar voor mijn gebit heeft gezorgd. Toen ik een keer op het punt stond met man en kleinkinderen te gaan wandelen, kwam ik tot de ontdekking dat ik twintig minuten later bij de tandarts moest zijn. Kleindochters armpje werd weer uit de jas getrokken en ik sprong op de fiets en haalde de afspraak precies. Toen wist ik dat de angst over was. Ik had er helemaal niet aan gedacht en ook in de stoel wist ik dat ik ‘veilig’ was.

Ik ben niet meer bang, want ik heb vertrouwen. Morgen wordt ik heel vroeg opgenomen, omdat ik met een dag opname en een kijkoperatie eindelijk wordt verlost van de grote galsteen en de galblaas waar die steen in ‘vastzit’. Ik vind het geen feestje, daar kan ik wel iets anders voor bedenken, maar ik vertrouw erop dat de ingreep ‘gewoon’ lukt. Ik ben eerder in het Martini Ziekenhuis geopereerd en ook mijn liefste is er meerdere keren goed geholpen.

Het is fijn om vertrouwen te hebben en ik weet nu dat Eckhart Tolle gelijk heeft: wanneer je vertrouwen hebt, is er geen plaats voor… angst.

De oudste twee

We hebben elf jaar op onze oudste kleinkinderen gepast. Jarenlang kwamen ze elke week bij ons. En toen de omstandigheden waren veranderd, wij bij hen. We hadden, met elkaar, de nodige hobbels op de weg die zij aflegden van baby, tot aan de tieners die ze nu zijn.

Van jongs af aan konden ze goed met elkaar spelen, soms ieder met hun eigen speelgoed maar altijd communicerend…met elkaar. Ze begrepen elkaar uitstekend en vroegen mij, af en toe, een rol te vervullen in hun spel.

Ze waren zes en acht toen hun ouders uit elkaar gingen en hun leven zich begon af te spelen, in twee huizen. Dat is een moeilijke overgang geweest, voor iedereen, maar dankzij de goede wil van alle betrokkenen hebben ze hier een goede modus in gevonden.

Wij, de grootouders, en zij, de kleinkinderen, zijn door alle jaren heen een vaste waarde voor elkaar geweest. En zelfs sinds we niet meer oppassen, gaan er weinig weken voorbij, dat wij niet een keer bij elkaar zijn. Ook nu we gedeeltelijk in het westen van het land wonen proberen we elkaar minimaal om de andere week, maar meestal elke week even te zien.

Misschien koester ik zo deze periode omdat het de opmaat is naar hun volwassen leven. En ik begrijp en accepteer dat opa en oma daarin niet een belangrijke rol zullen vervullen. Ooit lieten we onze kinderen gaan, en straks zal dat zo zijn, met onze kleinkinderen.

Wij hebben extra geluk omdat we een paar keer per jaar met hen, de grote kinderen en hun huisgenoten de katerbroertjes , mogen doorbrengen zonder dat hun ouders in de buurt zijn. Er is geen sprake meer van ‘oppassen’. Wel van begeleiden. Ze mogen van ons veel en ze doen precies wat we van ze vragen. Er is liefde en respect. Wederzijds.

Wat hou ik van deze kinderen.

Hulpverlening

Ik was 28 en we hadden een kleintje van 3 en een baby van 4 maanden. Ik kwam bij een psycholoog terecht met wat ik noemde ‘een jaloezieprobleem’ en wat hij, later, benoemde als ‘verlatingsangst’. We hadden samen 12 sessies van drie kwartier en menig keer had ik geen idee waar we heen gingen. Tot hij die, voor mij, legendarische woorden sprak: ‘U moet niet verwachten dat een ander voor u het Paradijs maakt,’ Toen  viel opeens ‘het kwartje’. Hij sprak mij aan op mijn eigen verantwoordelijkheid. Volkomen terecht. Hoe het ook in het verleden was gegaan, ik was volwassen inmiddels en had een gezin waarvoor ik verantwoordelijkheid moest nemen, inclusief, of misschien wel juist, voor mezelf.

Na deze psychologische hulp heb ik nog twaalf en een half jaar een zelfhulpschrift bijgehouden. De hulpverlening was klaar met mij, maar ik nog niet met de hulpverlening. Wel begreep ik inmiddels dat ik degene was die mijzelf kon bijsturen, veranderen waar ik niet tevreden over was. En ik had daarbij mijn zelfhulpschrift nodig.

Toen een jaar na elkaar onze ouders overleden, ons jongste zusje daar zeven maanden na en één van onze broers leed aan botkanker riep ik weer psychologische hulp in. Deze dame deed niet veel meer dan luisteren maar het hielp mij toen, onze verliezen te verwerken. Omdat ik het ook moeilijk had op school kreeg ik, van school, een coach toegewezen die mij in vier sessies liet zien dat ik ook daar degene was die de nodige verandering tot stand kon brengen.

Elk van deze hulpverleners heeft mij een stukje verder gebracht in het omgaan met mijn problemen. Sommige problemen heb ik pas jaren later het hoofd kunnen bieden door steeds bezig te blijven met wat de hulpverleners mij hadden meegegeven. Wellicht heb ik geluk gehad dat ik daadwerkelijk zo ben geholpen. Maar ik heb ook geholpen met het inzicht dat de eerste psycholoog mij kon geven…dat niet een ander, maar ikzelf mijn ‘paradijs’ kon maken door zelf verantwoordelijkheid te nemen.

Help jezelf je problemen te overwinnen door hulp aan te nemen, die je wordt ‘verleend’. Door te begrijpen dat mensen je kunnen helpen maar niet je problemen oplossen, want dat kun jij het beste zelf.

Het moet echt stoppen

Haar ware verhaal is in twee boeken verwerkt. Een draagt de titel: Mijn ware verhaal, de andere heet: Maar buiten is het feest. Heel nauwgezet wordt in het eerste boek verteld hoe het gaat wanneer je niet veilig bent op de plek waar je juist veilig moet zijn. Hoe je in shock bent omdat, wat jou als klein meisje wordt aangedaan, voor jou niet te bevatten is en ook niet te (ver)dragen. Hoe je geest wegdrijft van wat er gebeurt, zich scheidt van je lichaam, omdat je het (gebeuren) anders niet overleeft. En hoe je er toch ‘aan went’ omdat het steeds weer gebeurt, dat onvoorstelbare, dat enorm gewelddadige dat een volwassen man jou, het kleine meisje, aandoet.

Hoe kan dit gebeuren? Nederland is een beschaafd land. Met wetshandhavers! Met hulpverleners!

Woonde dit meisje in een hutje op de hei? Nee, gewoon in een stadje, met heel veel buren om haar heen, met een gezin in haar huis, met een moeder…die helaas niet in staat was haar meisjes te beschermen tegen de ‘bully’ die ze trouwde nadat haar man haar, en de kleine meisjes, had verlaten.  

Mijn hart huilt om dit gezin, ook al is het allemaal al decennia geleden gebeurd. Er blijft altijd pijn omdat het leed van zo’n jeugd onverdraaglijk is. Daarom ook bewonder ik de dame die gegroeid is uit dat kleine meisje van toen. De rechtszaken  die ze met haar moeder en zussen tegen de man heeft aangespannen en gewonnen.

Ik las ergens dat een persoonlijk verhaal ook altijd een universeel verhaal is. Seksueel misbruik komt schrikbarend veel voor. Al die kleine en jonge meisjes, soms ook jongetjes, die in hun eigen huis bedreigd in plaats van beschermd worden. Dat kan wanneer mensen weg kijken. Dat kan wanneer we vinden ‘dat we ons niet met elkaar moeten bemoeien’.  Dat kan wanneer ouders, of één van de ouders, niet sterk in hun schoenen staan. Dat kan wanneer instanties ‘maar wat doen’, in plaats van de gezinnen daadwerkelijk te helpen.

Dit moet stoppen. Echt stoppen. Misschien kunnen we proberen zorg uit te spreken tegenover een ouder waarvan we vermoeden dat er problemen zijn binnen het gezin. Dat vraagt heel veel moed en ik hoop dat ik die moed heb wanneer ik zelf een keer op zo’n situatie stuit.

We kunnen met elkaar niet accepteren wat onacceptabel is.

Dapper-spier

Hij is even naar beneden gerend, waar hij woont, en komt weer naar boven rennen, waar ik woon, met een stuk speelgoed in zijn hand. Zijn broer is vlak daarvoor naar boven komen stormen om dringend van ons toilet gebruik te maken. Hij kijkt een beetje verwilderd en ik vraag: ‘Alles goed jongen? Heb je beneden iemand gezien?’ ‘Nee,’ antwoordt hij, en dan zegt hij iets dat ik niet versta. ‘Wat zeg je?’ vraag ik. Ondertussen is zijn broer weer de kamer in gekomen en zegt: ‘Maar tati was wel beneden hoor,’ en dan zegt het jongetje weer: ‘ik heb wel mijn dapper-spier getraind.’

Met twee kleine jongetjes om me heen gebeurt er altijd zoveel tegelijk dat ik er eerst niet verder bij nadenk. Later, wanneer de jongetjes weer lang en breed bij hun mamma beneden zijn denk ik er wel over na. Ik vind het precies een woord voor dit gezin, ‘dapper-spier’. Ik denk dat het betekent dat, wanneer je iets doet wat je spannend of moeilijk vindt en het toch doet, je je dapperheid traint en dat vind ik wel heel goed.

Vanaf dat we klein zijn moeten we dingen leren en dingen doen die we moeilijk of eng kunnen vinden, of misschien niet willen. En toch moeten we het doen.  Zo lang we jong en klein zijn gebeurt het allemaal in onze eigen kleine kring. Onze ouders letten op ons en er kan ons niet zoveel overkomen. En toch is het verstandig om, zoals in dit gezin wordt gezegd, dan al je ‘dapper-spier’ te trainen.

We zijn allemaal individuen, met ieder onze eigen karakters, goede, slechte, moeilijke en gemakkelijke eigenschappen. Die nemen we mee de grote wereld in en dan moeten we ons redden met hoe we, in onze jeugd, ermee hebben leren omgaan. Angst, frustratie, overmoed en ook brutaliteit kan ons aardig in de weg zitten bij het prettige leven dat we kunnen hebben. Daarom is het goed op tijd te beginnen met reguleren van wat wij, als ouders, goed vinden voor ons gezin.

Laten we allemaal onze kinderen helpen hun ‘dapper-spier’ te trainen. Let op wat ze moeilijk vinden en help ze daarbij, door vooral duidelijk te laten weten hoe wij, als ouders het willen. Ervan uitgaande dat we voor onze kinderen en onszelf het beste willen: een prettig en veilig leven met liefdevolle communicatie.

Wat we nodig hebben is goed naar elkaar kunnen kijken en luisteren, en respect tonen voor het mooie, individuele wezen dat we allemaal zijn en daarbij hebben we zeker onze ‘dapper-spier’ nodig.

Hoe ‘werkt’ het…of eigenlijk…juist niet

Sinds ik een paar vuilniszakken vol zwerfvuil heb opgeruimd kan ik niet meer over straat zonder het zwerfvuil op te merken. Zo liep ik dit weekend langs de speeltuin en zag in de bosjes duidelijk wat blikjes en flesjes liggen. Dit is geen vuil wat de bosjes in waait. Dit is vuil dat er gedumpt is, terwijl dichtbij, aan de andere kant van de bosjes, bij ieder bankje een afvalbak hangt.

Bij mijn opruimrondje afgelopen maandag heb ik niet alleen dat vuil uit de bosjes gegrepen maar ook het voetbalveldje en de omgeving ontdaan van het afval dat daar lag. Aan de kant gewaaid of geschopt. En ik vroeg mezelf af: ‘Hoe werkt dat?’ Ik heb laatst, op een vroege avond wat oudere jeugd bij elkaar gezien in die speeltuin. Misschien is het afval door die oudere jeugd weg gegooid.

Een paar jongeren zitten bij elkaar wat te drinken en wellicht te eten. Ze kletsen en hebben plezier. Voordat ze naar huis vertrekken gooien ze de lege verpakkingen niet in de afvalbak maar in de bosjes. Omdat de afvalbak niet naast, maar enkele meters bij hun vandaan hangt? Omdat het ‘niet cool is’ om het netjes in de vuilnisbak te gooien? Omdat ze gewend zijn alles op de grond te gooien?

Ik dacht: ‘Misschien is het groepsgedrag?’ Oh, hij of zij doet het, dus doe ik het ook maar. Maar ik vind in andere bosjes solitaire flesjes en blikjes. Dan heeft er één iemand gelopen of gefietst (denk ik) en het leeggedronken flesje of blikje hup in de bosjes gesmeten. Dat is dus geen groepsgedrag.

Het is veel gevraagd van een jongere om zijn afval in de afvalbak te gooien wanneer zijn vrienden het in de bosjes gooien. Maar misschien kunnen we onze kinderen leren het gewoon als eerste te doen wanneer ze een lege verpakking hebben. Dan kunnen de vrienden dat voorbeeld volgen…of niet. Maar dan hoeft het voor de jongere geen dilemma te zijn. En we kunnen onze jonge kinderen al wijzen op de afvalbakken en ze leren dat daar het afval in hoort.

Dan werken we spelenderwijs samen aan een beter en schoner milieu.

Apps op mijn telefoon

Ik heb apps op mijn telefoon. Apps die ik dagelijks gebruik. Duolingo is daar één van. Het is een Engels-Spaans app en ik ben die begonnen toen ik niet meer wekelijks fysiek Spaanse les had. In het begin is het veel herhaling, en zo leer je een taal. Ik ben inmiddels gevorderd tot verhaaltjes en podcasts. Ik negeer alle reclame en aansporingen om de betaalde lessen te nemen en krijg daardoor nog nauwelijks punten. Ik verlies ook nog nauwelijks ‘hartjes’ binnen een lesje.

Verder heb ik Wordfeud. Ik speel dat met vijf mensen. Voor ik het speelde vond ik het stom (terwijl ik het niet eens kende) maar nu vind ik het een uitdaging om er zo veel mogelijk punten mee te halen. Net als Duolingo vind ik het ook een goede manier om mijn hersenen aan de gang te houden.

LinkdIn en Twitter bekijk ik meestal 1x per dag. Ik zet er mijn blogs op en zie graag de reacties daarop. Verder wordt mijn aandacht via LinkdIn gevestigd op artikelen over kwetsbare kinderen en daar zijn vaak mooie verhalen over en soms ook verhalen die mij weer inspireren tot het schrijven van een blog.

Onlangs las ik op LinkedIn dat iemand zich uitsprak over het groeiende aantal reclames over kansspelen. Reclames die voor kwetsbare jongeren gevaarlijk aantrekkelijk kunnen zijn. Reclames die ook nog eens worden aangeprezen door bekende Nederlanders van wie ik me afvraag of ze niet weten of begrijpen dat ze een voorbeeld zijn of zouden moeten zijn voor jongeren. Dan vraag ik me oprecht af of de geldelijke beloning voor zo’n reclame maken zo groot kan zijn, dat dat hun blik vertroebelt. Zou dat echt kunnen?

Toen realiseerde ik me dat ook in de reclames die ik in de apps zie steeds vaker hoge beloningen worden ten toon gespreid voor spelletjes als ‘Bingo’. Dat je verschillende mensen ziet met een cheque met een enorm hoog bedrag erop. Ik negeer dat en realiseer me dat er genoeg mensen zijn die dat niet kunnen en erdoor in de problemen kunnen komen.

In de LinkedIn post wordt gesproken over de schande dat de politiek zulke reclames toestaat en ik ben het daar ook wel mee eens…maar die bekende Nederlanders…ook…schande.  

Monogamie versus polyamorie

De 30 jarige Marlene heeft het gevoel dat haar twee jaar durende relatie, die ze een superfijne relatie noemt, is uitontwikkeld. Ze heeft een huis, een goed betaalde baan en een rijk sociaal leven. Ze weet niet of ze kinderen wil, wat de enige logische vervolgstap lijkt op het kaarsrechte spoor waarop ze zich begeeft. Marlene verlangt naar een open relatie. Ze houdt echt van haar vriend maar vraagt zich af waarom hun bestaan er zo conventioneel uitziet. Monogamie, volgens haar inperking van elkaars vrijheid en welk weldenkend mens kan daarvoor zijn, is onmogelijk. Tot zover Marlene’s verhaal in de rubriek ‘de liefde van nu’ in Volkskrant Magazine van 6 november 2021.

Ik heb vaker gelezen dat mensen zeggen dat ‘monogamie niet kan’. De mens zou daarvoor niet gemaakt zijn. Ik heb daar best vaak over nagedacht toen we een stuk jonger waren en nog niet zoveel van elkaar wisten als nu. Ik was erg onzeker en beschermde onze relatie zodanig dat ik bij deze en gene te boek stond als vreselijk jaloers. Ik was bang dat ‘iets wat niets voorstelt’, zoals wel werd gesproken over vreemdgaan, tussen ons iets blijvend stuk kon maken. En tegelijk dacht ik ook wel eens: ‘Misschien doe ik er wel heel spastisch over en maakt dat juist iets tussen ons kapot,’.

Na bijna 40 jaar een monogame relatie weet ik dat wij het gewoon zijn. Wij zijn monogaam. Wij perken elkaars vrijheid op bijna geen enkel gebied in. We gaan ook los van elkaar met mensen om. We zeuren niet en maken geen ruzie, al heel lang niet. En dat we dat vroeger deden (ik, zeuren) had met onze jong- en onervarenheid te maken. We hebben liefde op de eerste plaats voor elkaar, ons gezin en onze familie en intiem zijn we met elkaar (niet met anderen) omdat we dat willen.

Ik vind twee jaar wel erg kort om je relatie al uitontwikkeld te hebben maar misschien kan dat. En ik weet dat je ook zonder open relatie niet op een kaarsrecht spoor hoeft te blijven. Wij hebben, gedurende onze lange relatie, meestal gekozen op basis van impulsiviteit en verwondering, zoals Marlene zegt te willen. En daarvoor hebben we geen open relatie nodig.

Ik denk eigenlijk dat wel of niet monogaam zijn in de genen zit. En ik denk dat het meestal wel in één van de mensen binnen een relatie kan zitten. De ander kan dan verrast worden door zijn of haar partner te verliezen, aan een ander monogaam persoon.